Historie

naar index..

Het ontstaan van de bijenhouders vereniging

In de middeleeuwen waren op veel plaatsen machtige gilden opgekomen, ook bijenhoudersgilden, genoemd naar Sint Ambrosius. Het oudst bekende document over het ontstaan van de bijenhoudersvereniging in Boxtel is het ‘Regelement van de Biesosietijdt’. Dit document vermeldt als oprichtingsdatum 8 december 1766. De leden worden gildebroeders genoemd. Eens per jaar werd een gildemis opgedragen, op 7 december, de naamsdag van de patroon. Ook waren er twee zgn. ‘teerdagen’. Deze traditie wordt nog steeds in ere gehouden. Op of rond 7 december vindt jaarlijks wat nu heet de ‘Ambrosiusviering’ plaats: een H. Mis, gevolgd door een ‘teeravond’.

Bijen en honing in vroegere tijden

Bij de oude Grieken en Romeinen was het voornaam om bijen te houden. Zij meenden dat honing recht uit de hemel viel. Cleopatra nam een bad in melk en honing. Karel de Grote vaardigde in 800 wetten uit om de bijenteelt te beschermen. Onze dichter Cats schreef in 1600 een boek over bijenteelt en beoefende de imkerij op zijn buitenverblijf. Napoleon nam de bijen als keizerlijk embleem aan, in plaats van de lelies der Bourbons.

Van gilde toen naar een bloeiende vereniging nu

Het oorspronkelijke gilde wordt door een societeit opgevolgd. Vanaf ongeveer 1900 wordt deze societeit voorgezet als vereniging. De bijenhouderij bloeit in Boxtel als nooit te voren. De vereniging beschikt over een bijenhal waar leden hun volken kunnen onderbrengen. Jaarlijks wordt een bijen- en plantenmarkt gehouden rondom deze bijenhal. In 2014 voor de 41e keer.

In het kader van ons 250 jarig jubileum in 2016, willen wij op deze pagina elke maand een hoofdstuk publiceren uit het boek “Historisch overzicht, 225 jaar, Bijenhoudersvereniging St Ambrosius Boxtel ” van Evert M. Meijs. Dit overzicht is samengesteld in 1991.

Index

Hoofdstuk 3. Sint-Ambrosius. Blz. 5
Hoofdstuk 4. Waarom de mensen bijen houden. Blz. 7
Hoofdstuk 5. Bijen en honing in vroegere tijden. Blz. 10
Hoofdstuk 6. De bij als insect. Blz. 12
Hoofdstuk 7. oprichting van de “biesosoietijdt “ . Blz. 14
Hoofdstuk 8. Bestuur en organisatie. Blz. 16
Hoofdstuk 9. Het lidmaatschap. Blz. 18

Hoofdstuk 10 Het verpachten van bijen Blz 21
Hoofdstuk 11 De financiën blz 23
Hoofdstuk 12 De Ledenlijst
Hoofdstuk 13 Van Biesosietijdt naar Bijenhoudersvereniging
Hoofdstuk 14 De Honingzemerij
Hoofdstuk 15 Afsplitsing van de afdeling Esch
Hoofdstuk 16 Cursussen,excursies en lezingen
Hoofdstuk 17 decoraties, onderscheidingen en jubilea
Hoofdstuk 18 De Bijenmarkt
Hoofdstuk 19 De vereniging nu
Hoofdstuk 20 Het bijenmonument

Hoofdstuk 21 bijlage

Bronnen en Literatuur

Hoofdstuk -3- blz 5

Sint – Ambrosius.

Van 339 tot 397 leefde ( St. ) -Ambrosius in Italië. In het jaar 378 ging hij als jonge magistraat en gouverneur ( te vergelijken met de commissaris van politie ) naar Milaan om de bisschopskeuze bij te wonen. Lange tijd had een Ariaan het bisdom bestuurd. Nu wilden de katholieken -die in de meerderheid waren- hun rechten laten gelden, en dat ging niet zonder strijd. Om de ontstane onrust te bedwingen, besteeg hij het spreekgestoelte. Nauwelijks was het volk stil geworden, of een klein kind riep “Ambrosius bisschop!”.

Het volk stond perplex, maar de naam ging al snel van mond tot mond, en vóór Ambrosius goed wist wat er gebeurd was, had een juichende menigte hem uitgeroepen tot bisschop van Milaan. Hij liep zich dopen, en acht dagen daarna, op zeven december werd hij bisschop gewijd. *1*

Door zijn grote begaafdheden wist hij zich snel op te werken tot een goede bisschop, tot een goede leider van het volk, tot een vurig verdediger van de katholieke leer in woord en geschrift.

Toen keizerin Justina een kerk van Ambrosius opeiste voor haar Ariaanse volgelingen, trok Ambrosius met een grote schare volgelingen de kerk in:

wellicht de eerste bezetting om een bepaalde zaak te verdedigen, of om een bepaald doel te bereiken. Om zijn gelovigen bezig te houden, dichtte en komponeerde hij liederen, die hij ter plaatse aan het volk leerde. Verschillende van zijn liederen en hymnen worden nog steeds gebeden of gezongen. Samen met Augustinus (377 ), Hieronymus ( 420 ) en Gregorius ( 600 ) was Ambrosius ( 374 ) één van de vier grote kerkleraren van het westen. Eén van de leerlingen van Ambrosius was Augustinus.

Sint-Ambrosius wordt vaak afgebeeld met diverse attributen: met een boek of een duif, soms ook met een gesel, om het striemende woord waarmee hij wantoestanden te lijf ging. We treffen hem ook aan met een bijenkorf, of met een zwerm bijen om zijn mond. De legende vertelt, dat Ambrosius in zijn prille jeugd tijdens zijn slaap eens een zwerm bijen aan zijn lippen kreeg hangen.*2*

Zijn vader zag hierin een voorspelling van de toekomstige heiligheid van zijn kind, dat in woord en geschrift heilige honing zou verzamelen. Daarom wordt hij gewoonlijk met een bijenkorf afgebeeld en de imkers gingen hem spoedig als hun beschermheilige beschouwen.*3*

Deze legende vindt misschien zijn oorsprong in zijn naam. Het woord “ambrosius “ lijkt nogal veel op het woord “ambrosia “ of “ambrozijn “dat bij de grieken “godenspijs “ betekende.

Later wordt de nectar “godendrank “ of ook “ambrosia “genoemd. Het geheel hangt samen met de honingvloeiende welsprekendheid waardoor Sint-Ambrosius zich onderscheidde.*2*

Op de avond van Goede Vrijdag van 397 begon hij de dood tegemoet te zien. Op Paaszaterdag, vroeg in de morgen, overleed hij. *1*

Terug naar index.

Hoofdstuk -4- blz 7

Waarom de mensen bijen houden.

De bij produceert in haar lichaam was. Deze stof kan gebruikt worden om ermee te boenen, te poetsen of te polijsten, maar ook voor het maken van kaarsen. De bij zelf gebruikt de was om er cellen mee te bouwen, waarin eieren gelegd kunnen worden, en waarin voedsel kan worden opgeslagen. Verder vliegt de bij van bloem naar bloem, en haalt daar nectar uit.*4* Doordat de bij van bloem naar bloem vliegt, brengt ze stuifmeel ( Pollen ) van de meeldraden van de ene bloem op de stamper van de andere bloem. Op deze wijze helpt de bij mee met het bevruchten van andere bloemen.*5* Meestal spreken we van “ Bestuiven “.

Augurkenteelt onder glas bijvoorbeeld zou zonder bijen practisch onmogelijk zijn. Alleen al in de streek rond Venlo worden meer dan 250 hectaren augurken onder glas geteeld, waarvoor meer dan 5000 bijenvolken nodig waren. De houders van bijen ( Ook wel immen ) die imkers heten, reizen met hun bijenvolken naar die gewassen. Op deze wijze zorgt de bij ervoor dat de natuur een flinke hand wordt geholpen. Indien plots alle bijen ( en hommels en vlinders ) zouden verdwijnen, dan zouden we volgend jaar veel minder vruchten aan bomen en struiken krijgen. *6*
De nectar die de bij uit de bloem heeft gezogen, wordt onderweg in het bijenlichaam al gedeeltelijk verwerkt tot honing, die erg gezond is voor ons lichaam. *7*
De honing wordt door de bij opgeslagen in de cellen van was, die we raten noemen. Na 2 tot 3 weken is die honing helemaal geschikt voor menselijk gebruik. De bij gebruikt de honing én het stuifmeel wat ook nog wordt meegebracht naar de cellen, als voedsel voor larven, en als wintervoorraad.
De honing die door de mens uit de raten wordt geperst ( gezeemd ) of geslingerd, kan worden gebruikt als:
-geneesmiddel
-voedingsmiddel
-genotmiddel.
Tot aan de komst van de suikerbiet en het suikerriet was honing de enige zoetstof die de natuur leverde.
Honing geeft direct nieuwe energie omdat het meteen in het bloed wordt opgenomen. Bij verkoudheid werkt honing verzachtend en slijmoplossend. Ook in hoestdrankjes wordt vaak honing verwerkt. Regelmatig gebruik van honing heeft een gunstige invloed op de rode bloedlichaampjes. *5*
Vanwege de goede eigenschappen, en de bruikbaarheid van was, bleek ’t lange tijd de moeite waard om deze producten te verkopen. Men kon voor zijn beroep bijen gaan houden. Ook kwam het steeds meer voor dat kleine keuterboertjes op het Brabantse platteland bijen gingen houden, voor enige bijverdiensten. De imkerij behoorde lange tijd tot één van de meest-beoefende bezigheden op het platteland.*8*

In het verslag van “den toestand der provincie Noord-Brabant over 1871 “ werd aangegeven dat er in Boxtel in dat jaar 290 korven waren. Eén kilo honing bracht 40 cent op, en één kilo was f 1,15 .

Blijkbaar heerste er verwarring onder de gemeentebesturen: veel gegevens in genoemd verslag waren foutief, omdat men “Oude ponden “ vaak verwarde met kilo’s. *9* Bovendien was er de ene keer sprake van geperste, en later weer van ruwe was.

In de Middeleeuwen waren op vele plaatsen machtige gilden opgekomen, ook bijenhoudersgilden, genoemd naar St. -Ambrosius. Hier en daar kregen zij grote bezittingen met vrije altaren en kerken. De prachtige oude Ambrisiusbeelden aan pilaren, op altaren en preekstoelen getuigen nog van de macht en de rijkdom van de gilden.*10* In 1607/ 1608 werd was aan de St.-Petruskerk geschonken, die tevoren in de stadswaag van ‘s-Hertogenbosch was gewogen. Van 53 pond werden kaarsen voor de kerk gemaakt. Het opnieuw verkopen van kaarsenwas leverde f 521,20 op in 1858. Later richtte de kerk zelf een kaarsenmakerij op. *11*
Tenslotte werden en worden bijen ook gehouden voor het plezier. Een aangenaam tijdverdrijf is het, om bezig te zijn in de natuur met de mysteries van de kleine insecten. Thans zijn de Nederlandse imkers hoofdzakelijk bijenhouders voor hun plezier.

Terug naar index..

Hoofdstuk -5- blz. 10

Bijen en honing in vroeger tijden.

Honing en bijen speelden vroeger al een belangrijke rol. Zo wordt in de Bijbel en andere heilige boeken op meer dan 100 plaatsen gesproken over honing en was. *10*
We noemen slechts:” Eet honing mijn zoon, want hij is goed.” Uit het boek spreuken, 24 : 13. Bij Grieken en Romeinen stond het voornaam om bijen te houden. Zij meenden dat de honing recht uit de hemel viel, want uit de bloemen kwam alleen was, zo dachten zij. De bijenteelt was een klassiek bedrijf met een rijke schat aan allerlei verhalen. De oude geschiedschrijvers vertelde in hun beschrijvingen over de oudste bewoners van ons land en hun bijenteelt. Plinius zei, dat in germanië een stuk donkere honingraat te zien was van 8 voet lengte. Aristoteles sprak al over de techniek van de bijenteelt in 330 voor Christus. De Romeinse dichter Virgilius schreef een boek dat geheel aan de bijen gewijd was. Cleopatra, de Egyptische keizerin, is niet voor niets een van de mooiste vrouwen in de wereldgeschiedenis. Het verhaal gaat, dat Ceasar, de keizer van Rome en de machtigste man van die tijd, verliefd op haar werd toen zij een bad nam van melk en honing! Van het oude Egypte van 3000 jaar voor Christus is bekend, dat er honing werd gebruikt als geneesmiddel, maar ook voor het balsemen van lijken, én als offer aan de goden. Oude tekeningen in Spanje tenslotte tonen hoe de voorhistorische mensen honing inzamelden uit nesten die in bomen hingen. De wilde honingbijen maakte immers grote nesten in takken en aan twijgen.

Er verschenen allerlei boeken over honing en bijen. Al uit 1597 is zo’n boek bekend. Van Theodorus Clitius ofwel Dirk Outgaertszoon Cluyt. Hij vergelijkt het bijenvolk met het mensenvolk: Beiden hebben wetten, politie, en kennen onderdanigheid, eerbiedigheid, rechtvaardigheid en liefde. Verder schrijft Clutius dat de bij zijn leven in de waagschaal legt voor “den koninck”, dat hij vlijtig is en rein. De bijen haten volgens hem ledigheid, vuiligheid en stank. Ze beminnen verder alle goede reuken.*12*
Vanaf de tijd dat Karel de Grote (800) wetten uitvaardigde om de bijenteelt te beschermen, tot in de zestiende eeuw, is er een bloeiperiode zichtbaar.*13*
Dan komt de invoer van suiker uit Amerika, en de eerste vervangings-middelen van was. In die tijd ook publiceerde Charles Butler dat de koningin een vrouwelijk eierleggend insect zou zijn. En A van Leeuwenhoek ontdekte in 1677 de zaadcellen van de dar. Op het einde van de achttiende eeuw toonde Frans Huber en Antoon Jascha aan, dat de koningin al vliegend wordt bevrucht. De Rus Prokopovitsch gebruikte vanaf 1830 reeds een raam met houten latten, om er de bijen hun raten op te laten bouwen. In 1925 ontdekte Rösch de exacte arbeidsverdeling en Butler in 1952 de koninginnenstof.
Toen Napoleon in 1804 keizer werd, nam hij de bijen als keizerlijk embleem aan, in plaats van de Lelies der Bourbons. Zijn kleed en de maarschalkstaven waren met bijen versierd. Hij had dit ontleend aan een vondst uit het graf van koning Childerik uit de vijfde eeuw. Daarin vond men wapens, een ring en een scepter met overblijfselen van purper weefsel, en dit alles met bijen versierd. Ook onze dichter Cats (1600) schreef een boek over bijenteelt, en beoefende de imkerij op zijn buitenverblijf.

Uit: *8*

Terug naar index.

Hoofdstuk -6- blz 12

De bij als insect.

Het klinkt misschien gek, maar de bij is een huisdier! We spreken namelijk van een huisdier wanneer het dier door de mens ter wille van het nut of de gezelligheid wordt gehouden. We hebben verschillende soorten bijen, zoals:

– de Indische bij

– de Reuzebij

– de Dwergbij.

In óns verhaal gaat het om de Honingbij, die in het Latijn Apis Mellifica wordt genoemd. *13*

Gemakshalve spreken we verder in dit boek over “ de bij “.

Bovenaan de bladzijde is de bij afgebeeld; zoals alle insecten, met 3 paar poten. Verder 2 paar vleugels. Het lichaam bestaat uit kop, borststuk en achterlijf. *14*

De bij komt in drie gedaanten voor in een bijenkolonie: als koningin, als dar en als werkbij. Eén bijenkolonie bestaat altijd uit één koningin, enkele honderden darren ( van april tot augustus ) en 40.000 tot soms 60.000 werkbijen in de zomer, en zo’n 20.000 in de winter. *13*

bekijken we deze 3 soorten even wat nauwkeuriger.

-De koningin-

Deze is duidelijk groter dan de werkbijen, en zij heeft een spits uitlopend achterlijf. Verder betrekkelijk korte vleugels en kleine ogen. Zij heeft in haar lichaam een zaadblaasje waarin enkele miljoenen zaadjes gedurende verschillende jaren bewaard kunnen worden, en twee eierstokken. Ook heeft zij een angel, die alleen tegen soortgenoten gebruikt wordt. Normaal maakt de koningin in haar leven één bruidsvlucht. Tijdens deze bruidsvlucht wordt zij één of meerdere keren bevrucht. In de (hete) zomer van 1990 bezocht ik een bevruchtingscentrum in Zutendaal ( België), “ De Lietenberg “ genaamd.

In dit centrum gaan de koninginnen op bruidsvlucht. Ze zijn gehaald uit Duitsland, en hebben gunstige eigenschappen. De koningin van deze familie Carnica “wordt bevrucht door darren die óók goede eigenschappen hebben. *15* Nu kan zij eitjes gaan leggen in de kleine cellen.

-De werkbij-

Uit een bevrucht eitje kan een werkbij ontstaan. Een werkbij is eigenlijk een slechts gedeeltelijk volgroeide koningin. Werkbijen hebben in hun kop voedersapklieren, ze hebben wasklieren, reukklieren en korfjes voor het stuifmeel. Verder kunnen ze zich extra goed oriënteren en hebben ze extra mogelijkheden om met elkaar te communiceren.*13*

De dar-

Uit de onbevruchte eitjes van de koningin groeien de darren. Dit zijn de mannetjes van de Familie bij. Tussen maart en september zijn er enkele honderden aanwezig. Een dar is sterk bebouwd: grote vleugels, grote ogen en voelsprieten. De dar heeft géén angel, omdat een angel eigenlijk een boortje is dat gebruikt kan worden bij het leggen van eitjes. Aangezien de dar een mannetje is, kan die geen eieren leggen, en heeft dus ook geen boortje nodig. In de winter worden de darren door de werksters uit de bijenkast verstoten, omdat ze toch geen functie meer hebben.

Terug naar index.

Hoofdstuk 7 blz 14

Oprichting van de “ Biesosietijdt “

In Boxtel heeft naar alle waarschijnlijkheid in vroeger tijden een gilde bestaan waarvan al sprake is geweest: een gilde waarvan de leden imkers waren. Zo heeft Boxtel een bijenhoudersgilde gehad met Sint-Ambrosius als patroon, maar ook een schuttersgilde van Sint-Barbara en het schuttersgilde van Sint-Sebastiaan. De oudste gegevens die tot nu toe over Boxtelse gilden gevonden zijn, dateren van 1475. Het oudste gilde was de schuttersgilde van Sint-Joris.Het Sint-Catharina-schuttersgilde sloot de rij van schuttersgilden. Naar alle waarschijnlijkheid is er ook een “ Lieve Vrouwengilde “ geweest.*16* Een bijenhoudersgilde sloot hiermee de rij.*17*

In het archief van de Heemkunde Studiekring voor Boxtel en Omstreken bevindt zich een dik in perkament gebonden boek met het opschrift

AMBROSIUS

Daarin is met de hand geschreven een reglement van “ de Biesosietijdt te Boxtel “, opgericht 8 december 1766. Het reglement bestaat uit een dertiental artikelen die erop duiden dat de sociëteit is ingericht als een echt gilde: immers, de leden worden gildebroeders genoemd. Ook wordt de vereniging in artikel 7 “ gilde “ genoemd. Eens per jaar werd een gilde-mis opgedragen, en een begrafenis ging gepaard met gilde-eer. In artikel 9 wordt zelfs de naam “ guld “ nog gebruikt. Ook de organisatie binnen de sociëteit was veel gelijkend op die van het vroegere gilde. Zo berustte het dagelijks bestuur bij de hoofdman, de secretaris en de dekens. De wortels van de opgerichte vereniging liggen dus ongetwijfeld vele jaren terug in een bijenhoudersgilde. *11* Doel van de oprichting van een genoodschap was het beschermen van de opbrengsten van de bijenhouderij in Boxtel, die door de inkers werd uitgevoerd als vak of als liefhebberij. *11* Veel ruimte is in het boek ook besteed aan een reglement om de bijenpacht te regelen. Vanwege de grote hoeveelheid informatie die het reeds genoemde gildeboek bevat, en waarop toch het 225-jarig bestaan van de bijenhoudersvereniging Boxtel is gebaseerd, zullen we de inhoud ervan wat nauwgezetter gaan bekijken.

Terug naar index.

Hoofdstuk-8- blz 16

Bestuur en organisatie.

Het boek waarover in het vorige hoofdstuk werd gesproken, noemen we gemakshalve het gildeboek. Immers, zo’n boek bevat altijd de reglementen van het gilde, alsmede de statuten, naamlijsten en verdere gegevens.*14*
Volgens artikel -1- werd het bestuur “ de regeering “genoemd. Zij werd benoemd voor ’t leven: de hoofdman Peter Anthonie van de Sande, de secretaris A.J. van Son, die tegelijkertijd deken was. Verder waren er de dekens Justinus van der Eerden, C. Gerrebrans en Josep Marijne. A.J. van Son werd “den eersten verkooren deken genoemd of “opperdeken “. Slechts met meerderheid van stemmen kon een nieuwe hoofdman, opperdeken of secretaris gekozen worden. “Tenzij hij niet wel regeert “, geschiedde een benoeming dus voor het leven. Werd iemand “afgezet “, dan kostte hem dat een halve ton bier!

Artikel -2- bepaalde dat de eerst-gekozen deken voor de financiën zorgde. Drie flessen wijn mocht hij daarvoor in rekening brengen. Op 7 december moest jaarlijks de huur van de bijenkorven “in de handen van de secretaris “ betaald worden, ’s morgens na de mis. Door de “knegt “ ( dit is de gildeknecht waarover later meer ), zou dit worden afgeroepen.
Er waren bij de “Biesosietijdt “twee teerdagen. De eerste viel op zeven december: de feestdag van Sint-Ambrosius. De tweede was – bijna zeker- de daarop volgende dag: acht december. Feestdag van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis. Op deze achtste is de sociëteit opgericht. In artikel -8- werd vastgelegd dat de teerdagen niet mochten ontaarden in een drinkgelag. “ Op de eersten en tweeden teerdag zal het niemand vrij staan sterke drank te drinken sonder permissie van hoofdman en dekens, op verbeurte van zes stuivers. “

Uit een aantal rekeningen blijkt dat er op de teerdagen enige tonnen bier nodig waren. In 1836 is vermeld dat het oud bier was, á ƒ 9 per ton. Ook staan dat jaar 46 borrels vermeld voor ƒ 2,30 , dus vijf cent per stuk. Jan Lem was de kastelein.

Zoals de meeste gilden, was ook bij de opgerichte sociëteit sprake van begrafenissen met gilde-eer. Had de knecht de gildebroeders uitgenodigd voor de requiemmis, dan was iedereen verplicht om aanwezig te zijn. Anders moest het betreffende lid op een ander tijdstip “ voor den overleedene nog een mis horen “. Ook vermeldden artikelen bepalingen omtrent het dragen van de baar en het deelnemen aan de uitvaart. Ook werd gesproken over de kleding, alsmede over de uitkering aan de dragers.

Terug naar index.

Hoofdstuk -9- blz 18

Het lidmaatschap.

Je kon zomaar geen lid worden van de Biesosietijdt. Het aantal leden moest rond de veertig liggen, volgens artikel 6 uit het gildereglement. Als een lid stierf, kon de zoon als lid toetreden, als hij tenminste binnen de grenzen van de gemeente Boxtel woonde. Indien de overledene geen zoons had, kon een broer van het gestorven gildelid toetreden. Die moest dan wel twee bijenstokken of bijenvolken aan het gilde leveren. Indien er géén familielid toetrad, dan kon de hoofdman met de dekens aan een buitenstaander het lidmaatschap verlenen. Nieuwelingen moesten dan wel 2 jaar lang “ voor iedere bie “ 15 stuivers betalen. Ook moesten ze aan de hoofdman en de dekens een fles wijn trakteren, en een kom jenever voor de broeders, en tevens 25 cent voor de knecht.
Indien men uit de vereniging wilde stappen, kreeg men 25 stuivers toe, mits er geen schulden meer waren. Wellicht bedroeg de borg 25 of misschien wel 30 stuivers, 15 per stok. Was een lid opstandig, dan moest hij de vereniging verlaten en zijn naam uit het boek laten schrappen. Blijkbaar waren er ook leden van “Sint-Ambrosius “ die géén bijen hadden. In het gildeboek ligt een los vel waarop een aantal voorwaarden en “conditiën “ geschreven waren: Alle degeene die geen bien in huer en heeft zal alle jaare moete betale ten voordeele van de sosietijdt de somme van tien stuivers.”

Enkele namen van leden zijn reeds genoemd: hoofdman Van de Sande, secretaris Van Son en de dekens Van der Eerden en Marijne. De laatste namen die in het gildeboek werden ingeschreven waren van Walterus van Krieken in 1881 ( wonende te Kleinderliempde ) en van v.d. Struyk ( cafe-houder van de Ceulse Kar ). Bij de meeste namen staan enige aantekeningen, zoals ‘ voldaan ‘ of ‘ dood ‘. Na 1840 schrijft men ‘ overleden ‘. Ook werd aangegeven of iemand ontslag had genomen, of “demissie “. Ook de eventuele functie van hoofdman, deken of knecht werd achter de getreffende naam genoteerd.
Stierf een gilde-lid, dan moest de familie “terstont kennis geeven aan den hoofdman en regeerende dekens. “ Door de knecht zou dan iedereen ter begrafenis worden verzocht. In het hoofdstuk over de organisatie is al geschreven dat men verplicht was, om aanwezig te zijn. Anders moest men achteraf nog een mis bijwonen ter nagedachenis aan de medebroeder. Men moest op een bepaalde plaats samenkomen. Dit zal meestal wel het sterfhuis geweest zijn. De broeders mochten niet onderweg aansluiten bij de stoet “ofte niet de kerk uitgaan voordat de baar overleese en de Profundis gezongen is op verbeurte van twee stuivers. “

De gilde-leden moesten in die tijd dikwijls grote afstanden te voet afleggen, want Boxtel had nog maar een parochiekerk. Daarom alleen al is het verklaarbaar dat ná de uitvaart de dorst moest worden gelest. Door het bijenhoudersgilde werd dan ook een halve ton bier beschikbaar gesteld. De dragers kregen een uitkering van 2 gulden en 12 stuivers. ‘Behoorlijk gekleet “ moesten de mannen naar de kerk komen, “ yder volgens zijne staat “.

Terug naar index.

Hoofdstuk -10- blz 21

Het verpachten van de bijen.

Behalve dat in het gildeboek het reglement van 1766 was neergeschreven, en de wijze waarop opengevallen plaatsen in het gilde moesten worden opgevuld, was ook apart aangegeven volgens welke voorwaarden de bijen verpacht werden.

In het eerste artikel werd aangegeven dat de bijen moesten zijn in droge korven. Rond Bamis ( dat is st.-Bavomis, is 1 oktober ) moesten ze een gewicht van 28 pond hebben. De dekens moesten het bijenvolk keuren. Voor de moeite kreeg de deken een kan bier of 2 stuivers. Artikel twee regelde dat de huur elk jaar op 7 december betaald moest worden, na de mis.
Hoe de borg betaald moest worden, en wanneer die aangesproken zou worden, is te lezen in artikel drie:

Verder regelden deze voorwaarden dat leden zónder bijen ook contributie moesten betalen ten voordele van de “societeid “.

De laatste twee artikelen zijn hieronder afgedrukt.

Terug naar index.

Hoofdstuk -11- blz 23

De financiën.

Tot slot van de nadere toelichting van de inhoud van het gildeboek de financiën. De afrekeningen die vermeld staan, lopen van 1827 t/m 1838. De eerste rekening heeft als titel “ Voorschotte voor de Gilde van Ambrosie “, en bevat ondermeer de volgende posten:
* aan inkomsten wegens pachtsommen van 41 leden 36 gld, 7 st. 0 c.
* aan uitgave:
voor de singende misse 1 8 0
voor 2 lesende misse 1 4 0
aan Strijbos voor het singen 0 12 0
3 tonnen bier 24 0 0
voor het aftappen 6 0 0

Deze twee laatste bedragen zullen zeker voor de teerdag geweest zijn.

Voor het “bestellen “van het gilde, het aanzeggen van tijd, uur en plaats van de Ambrosiusviering kreeg de knecht 1 gulden, 1 stuiver en 0 cent.( 1-1-0 ).
Voor het breken van glas en aardewerk werd 0-19-0 uitgegeven. Voor 1827 was er een kastekort van 3-6-8. Iedereen moest 3 stuivers bijbetalen: 40 x 3 stuivers = 6 gulden. Per slot kon de kas met een batig saldo worden afgesloten. Langzaam maar zeker ging de kas een positief saldo vertonen; eerst enkele stuivers, in 1830 al ruim 9 gulden en in 1831 twintig gulden. In 1832 bedroegen de inkomsten aan pacht al 86-18-0 ! Wellicht mede hierdoor schafte het gilde kleding aan voor haar leden. Deze kleding moest bij speciale gelegenheden gedragen worden. De benodigde laken werd gekocht op de Tilburgse markt: 20 ellen stof voor de mantels tegen 2 gld en 15 st per el, samen dus voor 55-0-0. Kleermaker J. Verbruggen kreeg voor het maken 10-6-0. Daarbij was overigens ‘repareren’ inbegrepen. Vermoedelijk waren er al mantels in het gebruik bij leden van St. – Ambrosius.

Hierna een afdruk van het kasoverzicht van 1837. Het beginsaldo bedroeg 12 gulden en 40 cent

Terug naar index.

Hoofdstuk -12- blz 25

De ledenlijst.

Er staan 253 “naemen van Respekte beybroeders van Boxtel zoals er dezelve ondergekomen zijn “ in het boek. Soms ook wordt er gesproken over de pachters. Zeven pagina’s zouden nodig zijn om ze te vermelden. Vandaar dat wordt volstaan met het weergeven van de familie-namen.


Terug naar index.

Hoofdstuk -13- blz 29

Van biesosietijdt naar Bijenhoudersvereniging.

Speurwerk naar het verloop van de laatste jaren van de sociëteit leverde niet het gewenste resultaat. In de loop van nader onderzoek bleek wel, dat het oorspronkelijke gilde, dat door de sociëteit werd opgevolgd, werd voortgezet als vereniging vanaf ongeveer 1900. Zeker is, dat in 1939 het veertig-jarig bestaansfeest gevierd werd, Hetgeen zou duiden op een “her-oprichting “ in 1899. In 1958 werd gevierd het 60-jarig feest, wat zou betekenen dat 1898 het nieuwe startjaar zou zijn geweest. Notulenboeken of andere gegevens waren niet ( meer ) aanwezig in het archief van de huidige vereniging, waaruit de heroprichting duidelijk af te leiden zou zijn.
Vanaf 1919 beschikt Bijenhoudersvereniging Sint- Ambrosius, zoals de vereniging is gaan heten, weer over schriftelijk materiaal, en wel in de vorm van een kasboek. Daaruit bleek, dat er 37 leden waren.
Verder kan uit het kasboek meer informatie worden verkregen omtrent de techniek van het bijenhouden. Zo moesten de bijen worden nagezien. Om de volken door de winter te laten komen, moest suiker worden gekocht, omdat de wintervoorraad die door de bijen in de vorm van honing was aangelegd, door de imker was verwijderd. Deze suiker werd via de vereniging aangekocht en verstrekt. Daarover later meer. Ook de opbrengst van enige honing van de afdeling is bij de inkomsten aangegeven .

Steeds meer wordt de bijenhoudersvereniging een echte vereniging. Er ontstaan secretariaatskosten, portokosten, en de uitgaven voor de teeravond staan gesplitst vermeld ( vlees voor worstenbroodjes, worstenbroodjes, vatje bier en ‘aftappen’ ) etc..
Tenslotte zij vermeldenswaard dat de vereniging twee bijenvolken in eigendom had.
De volgende pagina toont de eerste bladzijde uit het bedoelde kasboek.

Terug naar index.

Hoofdstuk -14- blz 31

De honingzemerij.

Op het einde van de vorige eeuw ijverde het Nederlandse Landbouwcomité voor het oprichten van een organisatie die ten behoeve van de landbouw de bijenteelt wat ging bevorderen en stroomlijnen. Dit resulteerde op 29 oktober 1897 in het oprichten van de Vereniging ter Bevordering der Bijenteelt, de V.B.B.N. *18*
Op 15 april 1898 werd een contactblad uitgegeven voor de VBBN, genaamd “Maandschrift voor de bijenteelt “. In nr. 1 van de eerste jaargang werd in het hoofdstuk “Wat wij willen “ uiteengezet, dat het doel van deze periodiek was, het medewerking verlenen aan de vereniging om haar doel -bevorderen van bijenteelt- te bevorderen. Niet alleen ten behoeve van de bijenteelt zelf, maar vooral ook voor de grote land- en tuinbouwbelangen. Op de volgende bladzijde is die eerste bladzijde in zijn geheel afgedrukt.

In de vele Brabantse en Limburgse dorpen waren inmiddels uit de oude bijenhoudersgilden kleine verenigingen of bondjes ontstaan, net als in Boxtel.
In 1918 kwam er een oproep om katholieke bonden op te richten. Dat gebeurde in de twee zuidelijke provincies vrijwel tegelijkertijd. Tot op dat moment beconcurreerden de lokale bonden elkaar en was er geen verkoopapparaat.
Enkele verenigingen hadden een eigen honingzemerij in een schuur.*20*
Daar werd de honing in zakjes geperst, gezeemd. Later werd ook wel een pers gebruikt.*21*
De gewonnen was en honing werden verkocht. De honing ging vooral naar de bakkerijen, daar er nog ongerechtigheden in de honing zaten. Daarom werd de honing lange tijd niet gebruikt voor op de boterham. Dat kwam pas later, toen de honing middels een slingerbeweging uit de raat werd verwijderd. Eerst met de hand, later ( na 1928 ) ook machinaal.

Tussen de twee wereldoorlogen gingen er stemmen op om de katholieke bonden van Bie-boeren van de bisdommen Breda en ‘s-Hertogenbosch te gaan organiseren. Op 21 december 1921 werd de bond voor bijenhouders opgericht met 12 afdelingen. In 1923 waren er dat al 29, met 883 leden. Tien jaar later waren er al 5500 imkers lid, uit 165 afdelingen. Deken Baars kreeg de leiding over de bond. Hij werd redacteur van het weekblad van de N.C.B..
Op 1-12-1922 verscheen het eerste nummer van het St.-Ambrosiusblad, met daarin veel informatie voor de imkerij.
De Brabantse en de Limburgse bond besloten om samen een honingzemerij over te nemen in Meijel. Deze diende eigenlijk voor de omliggende plaatsen als Someren, Asten, Helenaveen, Maarbree, Roggel en Nederweert. De overname zou definitief worden na 2 proefjaren. Besloten werd om in 1931 de zemerij over te huizen naar Boxtel, vanwege de centrale ligging aan het spoor.
Vanaf dát moment kon in zuid-Nederland de honing voortaan fabrieksmatig -met behulp van honingslingers- worden gewonnen.

Eigenaren:
1. Bijenhoudersbond van de N.C.B. (Tilburg)
2. Bond van Imkers van de L.L.T.B. (Roermond)
3. Imkerbond van de A.B.T.B. (Arnhem).

N.C.B = Noordbrabantse Christelijke Boerenbond
L.L.T.B. = Limburgse Land- en TuinbouwBond
A.B.T.B. = Aartsdiocesane R.K. Boeren en TuindersBond

Door afscheiding van de 3 genoemde bonden ontstond in 1934 nog de A.N.I. : De Algemene Nederlandse Imkersbond. Deze had géén zakelijke contacten met de zemerij.*22*
Doordat de honingzemerij, die de naam “Het Zuiden “meekreeg, drie aandeelhouders had, stroomde ook beduidend meer honing naar het bedrijf. De verkoop van honing werd daardoor echter ’n probleem. Meermalen kwam het voor, dat de nieuwe oogst binnen kwam, terwijl van de oude nog maar weinig verkocht was. Er moest iets aan gebeuren, want soms werd ruwe honing voor 33 cent ingekocht, en zuivere honing voor 28 cent verkocht. Er werd dus flink gecolporteerd. Mede door sober beheer slaagde men er in om in 1936 een sluitende balans te krijgen.*10*

Gedurende de laatste wereldoorlog bleef de zemerij als het ware een bolwerk voor de imkerij, en een kloppend hart voor de bonden. De organisatie kon daardoor na de oorlog weer vrij-eenvoudig ter hand worden genomen. De naam van de heer M.H.Hendriks (geboren in 1895, thans wonende te Boxtel in bejaardencentrum “Emmaus “, samen met zijn vrouw ) is daaraan onlosmakelijk verbonden.

Tot aan 1960 leverden de imkers de honing in de raat af, aan het Boseind te Boxtel. De raat werd dan geslingerd, en d.m.v. de centrifugaalkracht kwam de honing uit de raten. Ná 1960 gingen de imkers zelf slingeren.

Omdat de aanvoer van Nederlandse honing nogal sterk wisselde, werd besloten om in het buitenland honing in te kopen, zodat men de verzekering had altijd over honing te kunnen beschikken. In tonnen van 300 kilo kwam daarna de honing aan uit Canada, Mexico, China …..
De consument ging de honing steeds meer als natuurprodukt waarderen, en mede daardoor maakte het bedrijf een stevige groei door. *16*
Eind 1972 werd als gevolg van die stijgende vraag naar honing een nieuw pand betrokken, aan de Ladonkseweg te Boxtel, eveneens op het industrieterrein. In 1981 vierde de zemerij feest: 50 jaar bestaan in Boxtel. Bij gelegenheid van dit feit werd de winkel -vooral bestemd voor imkers- verfraaid en gemoderniseerd.

Tenslotte zij vermeld dat met ingang van 01-10-1962 de heer J.Sweere de directie op zich nam, en dat de vergadering van aandeelhouders van de N.V. op 24 mei 1972 besloot om die N.V. om te zetten in een B.V., zodat de officiële naam thans luidt: “B.V. Honingzemerij “het Zuiden “. “ *23* en *24* Momenteel bestaan er enige zakelijke contacten meer tussen de imkers en de zemerij. De winkel van het bedrijf geeft de gelegenheid om imkermaterialen aan te kopen.

Terug naar index.

Naar hoofdstuk 15 “Afsplitsing van de afdeling Esch”